Op zijn grote eettafel ontvouwt hij een gitzwarte poster met daarop in grote letters: 'AANKLACHT'. Daaronder de namen van 102 Nederlandse militairen die destijds in Nieuw-Guinea het leven lieten. De poster is volgens Peperkamp gemaakt om aandacht te vragen voor het erbarmelijke lot van de Papoeabevolking, vooral in de binnenlanden. Hun situatie is sinds het vertrek van de Nederlanders enorm verslechterd. De kindersterfte bedraagt er dertig tot veertig procent. Aids en andere ziekten maken veel slachtoffers.

Peperkamp keerde in 2005 voor het eerst terug naar het eiland. Hij kreeg er aanvankelijk geen warm welkom. Bij zijn aankomst in de hoofdstad Jayapura kwam hij terecht in een demonstratieve optocht van Papoea's, die de 'schijnautonomie' terug gingen geven aan de Indonesische gouverneur. Peperkamp maakte video-opnamen, wat niet scheen te mogen van de Indonesische politie. Na inlevering van zijn filmtoestel en paspoort verbleef hij twee dagen in een benauwd kamertje op het politiebureau.

Via bemiddeling door de bisschop kon hij uiteindelijk toch nog op het vliegtuig stappen naar Merauke aan de zuidkust van het eiland, waar hij van juni 1961 tot november 1962 gelegerd was. "Dat was een spannende tijd. In de loempoer, de modder van het mangrovebos rond Merauke zijn toen zo'n vierhonderd ploppers gedropt, zoals wij de Indonesiche parachutisten noemden. De meesten hingen zichzelf, gelukkig voor ons, op in de bomen of kwamen om in de modder. Ik lag met een lichte mitrailleur voor op een kleine boot waarmee we de mariniers over de rivier naar die mogelijke landingsplekken brachten. Je was een schietschijf."

Toen Peperkamp tien jaar geleden voorzitter werd van de Nieuw-Guinea-veteranen, hield die club zich vooral bezig met het houden van reünies. Dat gebeurt nu nog, maar daarnaast onderhoudt de verenging tegenwoordig ook nauwe contacten met het vorig jaar heropgerichte Oranje Gelderlandbataljon, dat op dit moment in het Afghaanse Uruzgan zit. Het peloton van de onlangs door een bermbom omgekomen Mark Schouwing en de zoon van de commandant der strijdkrachten, Dennis van Uhm. De veteranen hebben via de mail en rechtstreekse gesprekken na terugkomst regelmatig contact met de Oeroezganmilitairen.

Peperkamp stelt dat die gesprekken best belangrijk zijn. "Want wie nooit de spanning van een oorlog heeft meegemaakt, kan daar maar moeilijk begrip voor opbrengen. Toen ik in november 1962 terug kwam uit Nieuw-Guinea was ik ook blij verrast dat ze in mijn geboorteplaats Beneden-Leeuwen een ereboog hadden gemaakt en een speciale avond georganiseerd om te vieren dat we weer heelhuids terug waren. Dat deed toen enorm goed. Het was terug in Nederland erg wennen. Ik zag er echt tegenop om weer op het gemeentehuis aan de slag te gaan. Zo saai."

Met de overdracht eind 1962 van Nieuw-Guinea aan de Verenigde Naties, is de Papoeabevolking onafhankelijkheid beloofd. De daarna gehouden volksstemming werd echter door de Indonesiërs gemanipuleerd, waardoor het ene deel van het eiland nu tot Indonesië behoort en het andere - Australische- deel onafhankelijk is. Peperkamp: "Voor ons militairen voelde ons vertrek toen echt alsof we de Papoea's in de steek hadden gelaten..." En dat gevoel leeft nu volgens hem weer onder veel van de ruim dertigduizend militairen, die tussen 1945 en 1962 in Nieuw-Guinea gelegerd waren.

Net als Peperkamp zijn in de loop der jaren veel van zijn oud-collega's al eens teruggekeerd. Hebben in West-Papoea zelf kleinschalige hulpprojecten opgezet, zoals de bouw van een weeshuis. Of ze ondersteunen projecten van de missie of een stichting als Papoeajeugd naar School.

Om deze hulp, waar volgens Peperkamp maar weinig van aan de strijkstok blijft hangen, beter te stroomlijnen had de vereniging om financiële steun gevraagd aan minister Koenders van Ontwikkelingssamenwerking. Groot was hun teleurstelling toen die hen in een brief mededeelde met acht miljoen Amerikaanse dollars al de grootste steunverlener te zijn aan West-Papoea. Die dollars gaan echter alleen naar de grote non-gouvernementele organisaties en naar een aidsproject van Unicef. "En daar zit nu het probleem. Die hebben alleen projecten in de grote bevolkingscentra. Niet in de binnenlanden, waar de nood het hoogst is", zegt Peperkamp. " Bovendien kennen die organisaties met hun grote kantoren een hele hoop overhead. Vandaar deze aanklacht. Onze jongens streden voor een beter leven voor de Papoea's. Ze moeten niet voor niets zijn gevallen."