Door: Lennart Hofman (Oorlog Journalist bij de Correspondent)

https://decorrespondent.nl/1302/onafhankelijkheid-is-het-enige-waar-papoeas-nog-in-kunnen-geloven/27029910600-5eaa73cb

 

Toen Nederland 52 jaar geleden uit West-Papoea vertrok, barstte er een bloedige onafhankelijkheidsstrijd los die tot op de dag van vandaag voortduurt. Twee weken geleden deden correspondent Lennart Hofman en fotograaf Andreas Stahl verslag van Papoea's vergeten vrijheidsstrijders, vandaag tekenen zij het verhaal op van enkele van de ruim 17.000 vluchtelingen die al dertig jaar in buurland Papoea-Nieuw-Guinea op onafhankelijkheid wachten, terwijl de rest van de wereld amper weet dat ze bestaan.

 

Dertig jaar geleden vluchtte Lazarus Kangim (35) met zijn ouders vanuit Indonesië naar Kuiu, een dorpje langs de Fly-rivier, net over de grens in buurland Papoea-Nieuw-Guinea. Daar, ver weg van het geweld Lees hier wat er in West-Papoea aan de hand is, en waarom het geen onafhankelijk land is. in zijn moederland, leerde hij jagen op varkens en kasuarissen, bewerkte hij het land en bouwde hij een huis van bamboestokken en bladeren.

Toch voelt hij zich er nooit thuis, en dat wil hij ook niet. Kangims thuisland ligt aan de andere kant van die rivier, in West-Papoea, dat kort nadat voormalig kolonisator Nederland was vertrokken werd bezet door Indonesië, en na een gefrustreerd referendum in 1969 werd ingelijfd.

Vanaf dat moment voert Indonesië een waar schrikbewind, waar Papoea’s worden aangevallen, gemarteld en vermoord. Tegenstanders van het regime verdwijnen, er vinden talloze buitenrechtelijke executies, martelingen en bedreigingen plaats, en duizenden Papoea's slaan op de vlucht.

Toch blijven de meeste vluchtelingen in buurland Papoea-Nieuw-Guinea heilig geloven dat West-Papoea op een dag onafhankelijk zal zijn. Wanneer de Organisasi Papua Merdeka (OPM), Papoea's vrijheidsstrijders, Lees hier het verhaal wat ik schreef over de OPM. voldoende wapens hebben gevonden om de strijd met Indonesië aan te gaan bijvoorbeeld, of wanneer de internationale gemeenschap het voor hen op zal nemen, die de Papoea's ooit immers een eigen land beloofde.

Kangim weet ook zeker dat West-Papoea op een dag vrij zal zijn. Altijd wanneer hij door de jungle loopt op zoek naar eten, zijn visnetten binnenhaalt, of zijn kinderen leert hoe je op wild jaagt, denkt hij aan het moment dat hij terug naar huis kan.

Maar dat wordt steeds moeilijker, want de grond waar hij zo graag naar terug wil keren is vier jaar geleden in gebruik genomen door een enorme palmolieplantage, die streng wordt bewaakt door Indonesische soldaten. Migranten uit andere delen van Indonesië  bouwen hun huizen op het land van zijn voorouders en de Indonesische autoriteiten drukken iedere vorm verzet nog steeds even hard de kop in als toen hij vertrok.

Gefrustreerd blijft hij daarom wachten, maar het leven voor de vluchtelingen is zwaar, en de armoede schrijnend. Rechten of een paspoort hebben ze niet en tot overmaat van ramp zijn de rivier, de vis en de sagobomen - de voornaamste voedselbronnen van de mensen die langs de rivier leven -, zwaar vervuild door de Ok Tedi-koper en -goudmijn, twee dagen varen stroomopwaarts. Aanspraak op compensatie of andere hulp maken ze niet vanwege hun stateloosheid.

Hij schudt zijn hoofd en schopt in het giftige zand van het stuk land waar hij al dertig jaar tegen zijn zin leeft.

'Zijn er mensen op de wereld die nog naar ons omkijken?,' vraagt hij zich hardop af. 'Of laten ze ons zoals we al dertig jaar zijn: als mensen zonder rechten?'

Een helse exodus

Kangim is een van de ongeveer 18.000 Papoea's die op dit moment verspreid over Papoea-Nieuw-Guinea leven. Ze vluchtten  in 1984 uit Indonesië om aan het geweld in hun moederland te ontsnappen en zich in het afgelegen grensgebied van het buurland voor te kunnen bereiden op de onafhankelijkheid.

Duizenden gezinnen trokken wekenlang door de jungle, sommigen werden ziek, anderen stierven, - hun lichamen moesten worden achtergelaten in de wildernis - , en altijd was er de dreiging van Indonesische militairen.

In 1984 kwamen de meeste vluchtelingen aan in Papoea-Nieuw-Guinea, maar pas in 1985, nadat ruim honderd Papoea's een hongerdood waren gestorven, riep de regering de hulp van de VN-vluchtelingenorganisatie in. Die huurde een stuk grond voor de vluchtelingen in het afgelegen East Awin, 50 kilometer van het provinciestadje Kiunga en bouwde er een vluchtelingenkamp: Iowara.

De gevluchte Papoea's werd verzocht daarheen te reizen. Wie in het grensgebied met Indonesië bleef wonen kreeg geen hulp. Er werd nog een eis gesteld: vluchtelingen in Iowara mochten zich niet inlaten met politiek.

Meer dan 5.000 Papoea's stemden daarmee in en tekenden een document waarmee ze afstand deden van hun politieke idealen. 4.000 anderen besloten terug te keren naar Indonesië. Ruim 5.000 Papoea's negeerden de eis en bleven rechteloos en zonder hulp in de dorpen in het grensgebied wonen.

We zijn hier tijdelijk

Kuiu is een van de ongeveer vijftien dorpjes in het zuidelijke deel van het grensgebied. De houten hutjes op palen zijn vervallen, sommige hebben gaten in het dak. Kinderen met oedeem scharrelen rond over het modderige strandje langs de witte rivier.

Het leven in het dorp is hard. Er is een structureel gebrek aan gezondheidszorg, scholing, transport, schoon water en sanitair. Het kleine beetje hulp, zoals de watertank en de dokter die de dorpen soms bezoekt, komt van het bisdom van Daru-Kiunga. Door de vervuiling van de rivier en het omliggende land is het moeilijk voldoende eten te verbouwen.

Sommige sago is volgens de dorpelingen zo vervuild dat mensen acuut ziek worden wanneer ze het eten. Vissers vertellen dat de vissen uit de rivier soms zwart, groen of zelfs blauw vanbinnen zijn, anderen verliezen hun schubben als ze worden binnengehaald. Wanneer de rivier overstroomt verdwijnen de tuinen van de dorpelingen onder een dikke laag giftige modder en door het afstervende gebladerte trekt het wild weg, dieper de jungle in.

Toch stellen de bewoners dat zij een nog groter probleem hebben: de bezetting van hun moederland, West-Papoea. Om die reden volgen de meeste inwoners van de grensregio vier keer per jaar een militaire training in een nabijgelegen trainingskamp (Lees hier het artikel dat ik schreef over dit trainingskamp en de onafhankelijkheidsstrijd die de Papoea's voeren.) van de OPM, West-Papoea's vrijheidsstrijders.

Op een hobbelig rugbyveld in een van de dorpen langs de Fly-rivier marcheren ze urenlang in de brandende zon, staan ze doodstil in het gelid en wordt getraind met houten geweren en pijl en boog. Want dat is het voornaamste probleem: er zijn onvoldoende moderne wapens om Indonesië echt pijn te doen. Toch zijn ze vastberaden zich voor te blijven bereiden op de strijd.

'We zijn hier tijdelijk. Niet om te leven of handel te drijven, maar om ons voor te bereiden op onze onafhankelijkheid,' benadrukt Selestinus Yunus (40), een forse man in een groen uniform. 'Dat is de reden dat we hier zijn en niet in het vluchtelingenkamp, want daar kun je niet trainen en vergeten we de strijd.'

Zijn woorden onderstrepen de gevoelens van veel vluchtelingen in het grensgebied. Gevangen tussen de ontnomen onafhankelijkheid en de wereld die hen aan hun lot overlaat, zijn ze hopeloos op zoek naar een uitweg. Ook al is die uitweg onwerkelijker dan de erbarmelijke wereld waarin ze al leven.

Zo trok Yunus in 2012 met een groep dorpelingen de grens over, vastberaden om met een paar zelfgemaakte geweren een Zuid-Koreaans houtkapbedrijf te verjagen. Ze brandden alles af, maar het bedrijf riep de hulp in van het Indonesische leger, dat de mannen zonder veel moeite terugdreef naar hun dorpen aan de andere kant van de rivier. Het bedrijf is er nog.

'Waarom komen die bedrijven naar mijn land, nemen ze mijn grondstoffen af en hakken ze de bomen om?,' roept Yunus uit. 'Weten ze dan niet dat ik nog steeds vecht voor mijn rechten? Geven ze daar niet om?'

Hij wrijft het zweet van zijn gezicht, en vervolgt: 'We hebben haast. Als ze alle bomen omhakken is er straks geen plek meer om naar terug te keren.'

De weg blijft onbegaanbaar

Vanaf Kuiu is het drie dagen reizen naar het vluchtelingenkamp Iowara, waar tegenwoordig ruim 3.000 Papoea's leven die afstand deden van hun politieke idealen zodat ze steun kregen van de UNHCR. Ongeveer 3.000 anderen die dezelfde keuze maakten wonen in omliggende dorpen. Maar hun belofte heeft hen weinig opgeleverd.

In 1996 stelde de UNHCR dat de vluchtelingen een volwaardig leven hadden opgebouwd en droegen de verantwoordelijkheid over de vluchtelingen over aan de overheid van Papoea-Nieuw-Guinea. Dat werd geen succes. De vluchtelingen hadden moeite met het vinden van werk, konden amper voorzien in hun levensonderhoud en hadden te weinig grond in hun bezit om voldoende voedsel te verbouwen. In 2007 waren de levensomstandigheden zo slecht dat de UNHCR terugkeerde om rijst, olie, transport en medicijnen te leveren.

Op 14 november 2012 vertrok de organisatie opnieuw, en weer ging het mis. Zo wachten de vluchtelingen nog steeds op de door de overheid beloofde watertanks, voedsel en medicijnen. Ook is de weg van Iowara naar de 50 kilometer verderop gelegen stad Kiunga, – vitaal voor de vluchtelingen om voedsel te verkopen op de markt, naar school te gaan en het ziekenhuis te bezoeken, – nog steeds vrijwel onbegaanbaar.

De aanvraag voor een paspoort, dat vluchtelingen dezelfde rechten geeft als inwoners van Papoea-Nieuw-Guinea, kost 3.500 euro per persoon. Onbetaalbaar, als vluchtelingen het al willen. De tijdelijke verblijfsvergunning, die de houder beperkte rechten geeft, zoals het opzetten van een eigen bedrijf en het volgen van onderwijs, maar hen verbiedt politiek te bedrijven of het land uit te reizen, is nog steeds enkel voorbehouden aan vluchtelingen in en om Iowara, terwijl dit voor iedereen die niet in het grensgebied woont beschikbaar zou komen. Plannen om de vluchtelingen uit het vervuilde grensgebied te verplaatsen zijn gestrand wegens een gebrek aan geld en politieke wil bij de betrokken overheidsinstanties.

Even slecht als in het grensgebied

De misstanden zijn een doorn in het oog voor Willem Biweng (44), voorzitter van een vluchtelingencomité dat onder toeziend oog van de UNHCR en de overheid van Papoea-Nieuw-Guinea werd opgericht om na het vertrek van de UNHCR de leefomstandigheden van de vluchtelingen in het grensgebied en Iowara in kaart te brengen.

De overheid kijkt echter amper naar hem om, stelt hij gefrustreerd. Geld om zijn werk uit te voeren krijgt hij niet en hij zegt nooit meer contact te hebben gehad met de UNHCR. De vluchtelingen in Iowara en omgeving staan er nu even slecht voor als de mensen in het grensgebied, zegt hij boos. Net als hen zijn ze rechteloos en krijgen ze geen hulp.

Gefrustreerd moet hij toekijken hoe de lijdensweg voortgaat, volgens Biweng omdat Indonesië dat zo wil.

'Ze willen niet dat we machtig worden, want dan zullen we ons recht op onafhankelijkheid opeisen,' zegt hij. 'De overheid van Papoea-Nieuw-Guinea zwicht onder die druk omdat ze bang is voor de gevolgen. Daarom worden we klein gehouden, krijgen we nooit goede banen en hebben we niet dezelfde rechten als mensen van hier. We zijn tweederangsburgers, en worden zo gehouden.'

Naast hem zit Arnold Umap (32), inwoner van Iowara. Hij knikt instemmend, maar zegt later, wanneer Biweng is vertrokken, dat de obsessie met de onafhankelijkheid van West-Papoea zo sterk is dat de problemen van de vluchtelingen die het nu moeilijk hebben soms worden overschaduwd. 'Niemand kijkt naar ons om, niemand heeft het over ons. Zelfs onze eigen leiders hebben het niet over onze problemen,' zegt hij somber.

Hij slikt en kijkt gespannen om zich heen. 'Ik kan mijn gezin laten overleven dankzij het kleine beetje voedsel uit mijn tuin. Het is duur om mijn kinderen naar school te laten gaan, maar door wat groente uit mijn tuin op de markt te verkopen lukt het net. Ik leef van moment tot moment en denk niet na over de toekomst.'

Ons enige geloof

In Kuiu tuurt Lazarus Kangim over de giftige Fly-rivier. De bomen aan de oevers zijn afgestorven en er groeit nu riet. Zojuist heeft hij zijn visnet geleegd en hij moest vier van de tien vissen teruggooien omdat ze ziek waren en hun huid verloren. Glinsterend liggen de zilverkleurige schubben rondom hem in het zand.

'Er zijn mensen die niet uit West-Papoea komen die niet begrijpen dat we nog geloven in de onafhankelijkheid,' zegt hij dan. 'Maar accepteren dat we voor altijd hier in Papoea-Nieuw-Guinea moeten blijven is geen optie. Het voelt alsof we gevangen zitten, al dertig jaar lang, zonder dat iemand het weet.'

Hij richt zijn blik op zijn zoontje, die even verderop met een lange stok op de grond slaat, en vervolgt: 'We hebben eigenlijk geen keuze, want dit leven is geen optie. Onafhankelijkheid is het enige waar we nog in kunnen geloven.'

Sommige namen in dit artikel zijn om privacyredenen gefingeerd. Dit verhaal is mede mogelijk gemaakt met steun van het Postcode Loterij Fonds voor journalisten, beheerd door Free Press Unlimited.