Nederlands Dagblad – Aad Kamsteeg – 1 april 2017

Het aantal Papoea’s dat door aids besmet raakt en sterft, blijft verontrustend groot. Medische hulp is vaak kortstondig en beperkt. En onder Papoea’s heerst een complottheorie: ‘Willen ze ons soms uitroeien?’

Het is donker en rokerig in de met palmbladeren overdekte hut niet ver van de Walesi, een woest stromende zijtak van de driehonderd kilometer lange Baliem. Ergens achterin op een dunne matras ligt een jonge man, duidelijk koortsig, hoestend, uitgeteerd zo te zien. ‘Aids’, fluistert iemand. Aids ... in de westerse wereld al lang geen ziekte meer met definitief dodelijke afloop, maar hier in het van grotere steden verwijderde Centrale Bergland van Indonesiës meest oostelijke provincie een epidemie. ‘Left behind’, is een typering die je in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea in verband met hiv/aids nogal eens hoort: internationaal achtergebleven.

Of je de officiële statistieken kunt vertrouwen, is onzeker. Ver weg in de Papuase oerwouden sterven mannen, vrouwen en kinderen zonder dat zij weten aan welke ziekte. Daarom wat cijfers voor wat ze waard zijn. Hebben in heel Indonesië twee op elke honderdduizend inwoners aids, in Papua zijn dat er bijna veertig keer zoveel. Ligt het landelijk gemiddelde op 1,1 procent, in de twee provincies van Papua (Papua en West-Papua) is dat 3 procent, met in het Centrale Bergland zelfs 5 procent.

Hoe is aids Papua binnengekomen? Mijnbouw wordt als belangrijke bron van ellende genoemd. In de jaren vijftig was het zuidelijk gelegen Timika een dorpje met misschien maar zo’n duizend inwoners, voornamelijk Papoea’s van de Kamoro-stam. Maar sinds Indonesië onder president Soeharto (1967-1998) met de Amerikaanse mijnbouwonderneming Freeport overeenkwam koper te gaan delven in de regio van het Carstensgebergte, de huidige Puncak Jaya, nam de bevolking toe tot 120.000.

Met alle gevolgen van dien. Met de massale komst van arbeiders uit Java, Bali en andere overbevolkte delen van het Indonesische eilandenrijk kwamen prostituees mee. Tussen 1997 en 2002 steeg het percentage hiv-besmette mensen er van 0 tot 1,4. Aids dringt tot diep in het achterland door. Werknemers van Freeport die in Timika onbeschermde seks hebben, dragen het virus bij thuiskomst over op hun vrouwen. In Wamena in het Centrale Bergland zou een kwart van de prostituees het hiv-virus dragen. Uit Tanga Seribu, een van de voornamelijk door Javaanse vrouwen bevolkte bordeelwijken van Jayapura, wordt gemeld dat de meeste klanten weigeren condooms te gebruiken.

bordelen

Ook door de massale komst van Indonesische bezettingstroepen kwam hiv/aids Papua binnen. De militairen vormen in Indonesië een staat binnen de staat. Hun status is onvergelijkbaar met die in westerse landen. Niet alleen is de invloed van Jakarta op het leger gering, maar bovendien hebben de militairen in Papua in de loop van de tijd eigen commerciële belangen opgebouwd. Men schat dat drie kwart van de militaire begroting voor Papua wordt gefinancierd uit contacten van officieren met particuliere ondernemingen. Kerkelijke informanten zeggen dat het niet uitzonderlijk is dat militairen eigenaars van bordelen zijn.

Zo bevindt Papua zich in het rijtje landen waar vooruitgang uitblijft: hoge percentages aidspatiënten, lage behandelingspercentages, geen terugval in het aantal nieuwe besmettingen. In Wamena functioneert een ook op aidsbestrijding gerichte Kalvarikliniek. Het hospitaaltje wordt vanuit Nederland financieel ondersteund, maar geleid door Papoea’s. Dat laatste is een groot voordeel, want veel Papoea’s wantrouwen de Indonesische artsen: ‘Hebben ze ons welzijn op het oog of willen ze ons als volk in feite laten verdwijnen?’ Dat wantrouwen zal deels onterecht zijn. Maar feit is wel dat Jakarta er niet klakkeloos van had moeten uitgaan dat wat goed is voor Java ook in Papua werkt. De autoriteiten hadden moeten kijken hoe artsen in het aangrenzende en aan Papua cultureel verwante Papoea-Nieuw-Guinea aan het werk gaan. Bij Indonesische dokters en verplegers heerst namelijk veel onbegrip over hoe Papoea’s denken en doen.

Ook de veelvuldige nog uit het animistische verleden stammende promiscuïteit onder de Papoea’s remt vooruitgang af. Maar de meerderheid van de Papoea’s is toch christen? Ja, maar de vraag is in hoeverre hun wijdverbreide kerkgang tot werkelijke seksuele gedragsverandering leidt. Bekend is dat onder moslims minder hiv/aids wordt gevonden dan bij christenen. Ook op christelijke internaten blijkt strenge scheiding tussen jongens en meisjes nodig te zijn. Daar komt dan nog bij dat massale werkloosheid onder naar de steden getrokken jonge Papoea’s tot verveling leidt, snuiven van lijm en bezoek aan prostituees.

acties

Doet de regering in Jakarta dan niet haar best? Tot op zekere hoogte wel. Maar in veel opzichten is Indonesië nog een ontwikkelingsland dat moeite heeft een effectieve gezondheidszorg op te bouwen. Aidsremmers worden gratis verstrekt, maar de aanvullende kosten worden vaak niet vergoed. Er zijn veel hospitaaltjes gebouwd, maar onderbezetting met medisch gekwalificeerd personeel is structureel. Een Indonesisch onderzoek maakt melding van een gebied dat bijna even groot is als Nederland, maar waarin zich slechts één ziekenhuis met zeventig bedden bevindt. Patiënten moeten elke keer dagenlang lopen om hun medicijnen op te halen. Vaak doen ze dat dus niet.

Jakarta heeft herhaaldelijk actie ondernomen. Bij een campagne Red Papua in 2008 werden mobiele medische teams ingezet. Twee jaar later werd dit project gestopt. In 2010 lag de nadruk op preventie. Met Nederlandse financiële steun werd op scholen voorlichting gegeven. Maar in 2014 werd ook dit initiatief weer beëindigd.

Besmettings- en sterftestatistieken blijven verontrustend. Ze wijzen alle op de noodzaak hiv/aidsbestrijding de hoogste prioriteit te geven. Opdat het volk van de Papoea’s niet nog verder wordt gedecimeerd.  https://www.nd.nl/nieuws/buitenland/mijnbouw-bracht-aids-naar-papua.2638761.lynkx