https://www.vn.nl/hooglanden-van-west-papoea/
Hannah Zwaluw trekt als toerist door West-Papoea, het vroegere Nederlands-NieuwGuinea. Als journalist komt ze er niet binnen. Met een pick-uptruck rijdt ze mee naar een dorp in de hooglanden. ‘Ik waarschuw de jongeren: blijf binnen de driehoek thuisuniversiteit-kerk, dan kan je niets gebeuren. Daarbuiten is het a warzone. Drugs, alcohol, politie, militairen.
Tekst en beeld Hannah Zwaluw
Hoofdbeeld De Baliemvallei in Papoea. Een van de vele kerken in de hooglanden.
Zondagmorgen in Wamena. De straten zijn uitgestorven op een paar knetterende brommers en zwervers op blote voeten na. Ze lopen voorbij met lege blik, rafelige kleding, afhangende schouders. Overal langs de weg zwerft vuilnis. In de trottoirs gaapt om de zoveel meter een diep gat van minstens een vierkante meter. Wie daarin valt, komt er niet zo makkelijk weer uit. Op de rand van het trottoir zit een man roerloos op zijn hurken. Hij doet me denken aan Birdy, de vogeljongen uit de gelijknamige film. Een uur later zit hij er nog steeds. Op een merkwaardige manier is hij een toonbeeld van vrijheid. Misschien de vrijheid om daar op je hurken te zitten zo lang als je wilt. De vrijheid om geen enkele andere vorm aan te nemen dan de vorm van een vogel.
Yane staat me voor het hotel op te wachten en begint meteen te ratelen. De bewaker van de supermarkt naast het hotel had haar staande gehouden toen ze haar scooter parkeerde. Hij had haar bestookt met vragen. Wie is die witneus? Waar komt ze vandaan? Waar ken je haar van? Wat doen jullie? Yane antwoordde dat ze me kent van haar high school in Californië waar ik haar les gaf (wat niet waar is, maar wel waar had kunnen zijn) en dat ze me het mooie West-Papoea laat zien.
Ze heeft een gehaakte tas om haar schouder met de verboden vlag van West-Papoea erop geborduurd en de naam van haar geboortedorp: Tiom. De Morgenster mag je hier niet hijsen, mensen worden ervoor opgepakt en vermoord, maar je kan er wel mee op je tas rondlopen. Alsof de vlag zijn politieke lading verliest zodra het een versiersel is. Vanmiddag neemt Yane me mee naar Tiom. Ik wil met eigen ogen zien hoe het leven voor Papoea’s uitpakt in een bergdorp onder de vlag van Indonesië. Strookt wat ik zie en hoor met de opmerking van theoloog en activist Benny Giay? Hij zegt dat Indonesië vandaag de dag een totalitaire staat is. Heerst in het dorp een toestand waarin onderdrukking, marteling en doodslag voorstelbaar zijn?
Aan de rand van Wamena wachten pick-uptrucks op passagiers die naar Tiom en andere dorpen in de hooglanden willen. Yane en ik stappen in bij een zwarte Mitsubishi waar al zes mannen in de achterbak zitten. Zodra er echt niemand meer bij past, start de chauffeur de motor.
We rijden de Baliem Vallei uit, een slingerweg naar boven. Onderweg passeren we vijf checkpoints van het Indonesische leger. Vijf keer verroeste benzineblikken, ijzeren tonnen en keien die de helft van de weg versperren. De zwarte pick-up truck rijdt elke keer stapvoets over de andere helft. Elke wegversperring is onderdeel van een militaire nederzetting; een groepje gebouwen met de rood-witte vlag van Indonesië en het nummer van de eenheid op een bord of een dak geschilderd. Geen enkele wegversperring is bemand alleen in de verte hangen soldaten rond in de schaduw van wat bomen. Ongehinderd rijden we verder en een paar uur later komen we Tiom binnen.
Schuivend grind
Midden in het dorp staat een monument op een heuvel. Het is een honai, een traditionele ronde hut van beton op hoge poten, met een wit kruis op het dak. Even verderop staat de Bank Papua in de vorm van een fort en aan de voet van de heuvel ligt een okergeel politiebureau. De buitenwereld kwam in drieën naar Tiom en nestelde zich in het centrum van het dorp: de kerk, de bank en de staat. Op 28 oktober 1954 streken hier voor het eerst Australische missionarissen neer; een dag die de dorpsbewoners nog elk jaar uitbundig vieren. Niet lang daarna bouwden Nederlanders hier een kerk en een school.
Onderin vind je de handeltjes van de Papoea’s, uitsluitend vrouwen. Zij verkopen de opbrengst van hun tuinen.
Een weg van schuivend grind leidt naar een kom in de heuvel waar dorpsbewoners bijeenkomen om van alles te kopen en verkopen. De handel is in tweeën gedeeld. Aan de bovenrand van de kom liggen de winkeltjes van migranten; zij verkopen spullen uit Java en Sumatra. Onderin vind je de handeltjes van de Papoea’s, uitsluitend vrouwen. Zij verkopen de opbrengst van hun tuinen: betelnoten, wortels, zoete aardappelen, pinda’s, cassave, hier en daar een tros bananen. Aan de rand van de markt, waar de jongens op hun scooters hangen, staat een grote betonnen bak waarin iedereen zijn afval gooit. ’s Avonds gaat de fik erin en zetten de vlammen de markt in een rode gloed.
Achttien legertrucks
De Australische missionarissen bouwden in de jaren vijftig een huis aan de rand van het dorp, op een steenworp afstand van een grote honai. De pastoor kruipt op handen en voeten uit de hut, de bijbel in zijn hand. De Australiërs zijn allang vertrokken en Papoea’s runnen nu de parochies. Elke zondag zitten de kerken overal in West-Papoea stampvol. In het huis heeft de tijd stilgestaan: een pastelgroen fornuis, zeil op de vloer, bloemetjesgordijnen, een kruis aan de muur. ‘In dit huis van God,’ zegt de pater, ‘spreken we uitsluitend de waarheid.’ Wat is de waarheid in Tiom? De waarheid, antwoordt de pastoor, is dat de Indonesiërs hier alleen maar zijn om ons land en onze grondstoffen af te pakken. ‘Ze zien ons niet als mensen, daarom is het ook geen probleem om ons dood te schieten. Ze zeggen dat we dom en achterlijk zijn. In de bijbel staat: een kind dat om een vis vraagt, geef je geen steen. Wij willen vrijheid, en wat krijgen we van Indonesië? Ze geven ons bruggen en wegen en gebouwen, waarom we nooit hebben gevraagd.
De pastoor neemt ons mee naar buiten en wijst naar de bergen in het zuidwesten. Achter die bergen ligt Nduga, de streek waar steeds opnieuw de strijd oplaait tussen de Indonesische militairen en de vrijheidsstrijders van de TPNPB. Vorige maand zagen ze hier nog een colonne langstrekken van achttien legertrucks vol soldaten. Nduga is een zogeheten red zone, net als Tiom een red zone is – een gebied met grote veiligheidsrisico’s. Alleen heerst in Tiom een ogenschijnlijke rust sinds de militairen zich nestelden aan de rand van het dorp en de vrijheidsstrijders zich hebben verplaatst.
Onzichtbare muur
De volgende morgen treffen we Tolai in een koffietentje. Hij studeerde psychologie in Sulawesi en leerde Engels door naar YouTube te kijken. Een vaste woonplaats heeft hij niet. Hij beweegt zich tussen Tiom, Wamena, en Jayapura. Stamleden bieden hem een slaapplek en ooit, als hij eenmaal een huis heeft, zullen zij bij hem slapen. Onder de vleugels van de kerk begeleidt Tolai jonge Papoea’s die op het punt staan hun dorp te verlaten om te studeren in de grote stad. Misschien vliegen ze naar Jayapura of nog verder, van het eiland af, naar Java, Sulawesi of Sumatra. Hij waarschuwt ze: blijf binnen de driehoek thuis-universiteit-kerk, dan kan je niets gebeuren. Daarbuiten is het a warzone. Drugs, alcohol, politie, militairen. Als je toch buiten de driehoek moet zijn, bedenk dan goed met welk doel je dat doet en laat je niet pakken.
Tolai wil jonge Papoea’s herprogrammeren. Leeghoofdig ziet hij ze afzwaaien van het formele onderwijs, bedoeld om Papoea’s om te vormen tot Indonesiërs. Het vak jpgeschiedenis begint met 17 augustus 1945, toen Soekarno de onafhankelijkheid van Indonesië uitriep en negeert de eeuwen waarin de Papoea’s heer en meester waren op het eiland. Elke maandag moeten alle scholen in West-Papoea de Indonesische vlag hijsen, net als overal in de archipel, en de leerlingen zijn verplicht het Indonesische volkslied te zingen.
‘Ze moeten hun situatie onder ogen zien, de situatie van Papoea’s onder de Indonesische bezetting.’
Tolai begint de herprogrammering met een vraag: wie ben je? Waar kom je vandaan? Uit een dorp, uit de hooglanden, uit het oerwoud. Dat gaat niet over Indonesië maar over West-Papoea. Dat is het fundament. Dan volgt de vraag: wat ga je doen om je volk te helpen, wat is je plan? ‘We willen hun verbeelding en kritisch vermogen stimuleren. Ze moeten hun situatie onder ogen zien, de situatie van Papoea’s onder de Indonesische bezetting.’
Op de eerste dag van het programma zet Tolai een streep op de vloer en zegt: die streep is een muur, je kan niet door de muur heen, je moet omlopen. Elke keer als ze door de onzichtbare muur lopen, moeten ze tien keer opdrukken. Ook als ze te laat komen: tien keer opdrukken. Als ze hun schrift en pen zijn vergeten: tien keer opdrukken. Na een paar dagen beginnen ze uit zichzelf met opdrukken als ze hun schrift niet bij zich hebben. ‘Zo komen ze erachter dat ze hun gedrag kunnen sturen, dat ze geen willoos wezen zijn.’
Dit gebeurt allemaal onder de vleugels van de kerk, ook al heeft zijn programma niets met religie te maken. Het gebeurt juist hier omdat de Indonesische machthebbers de kerken met rust laten. Toch weet Tolai honderd procent zeker dat ze hem ooit zullen stoppen. Hoe doen ze dat? Die actie hoeft niet eens van het leger of de politie te komen. Op een dag zal er een ambtenaar voor de deur staan met de vraag: heb je hier een vergunning voor? Hij zal een vergunning moeten aanvragen, zijn programma stil moeten leggen, en eeuwig op antwoord moeten wachten.
Desmond tutu
Terug in Jayapura schud ik de hand van kerkleider en internationaal bekende schrijver Socrates Yoman. Hij heeft de lach en de uitstraling van Desmond Tutu. Hij las de biografie van Tutu en ook die van Nelson Mandela en Martin Luther King. Onbevreesd als zijn grote voorgangers, spreekt hij zich keer op keer uit tegen de Indonesische overheersing van West-Papoea. In een kwart eeuw schreef hij 31 boeken over de geschiedenis van de Papoea’s; over het geweld, over het leger, over de schending van mensenrechten,over de hele toestand. Zijn boeken komen en gaan van de lijst van verboden boeken. Nergens zijn ze te koop behalve rechtstreeks bij Yoman zelf. Hij stuurt ze naar hooggeplaatste figuren binnen de Indonesische regering en het leger. Ze bedanken hem en zeggen dat ze de situatie nu begrijpen. ‘Maar er verandert niets. Gewetenloos zijn ze.
Toen de Nederlanders in 1963 vertrokken, zegt hij, verbrandden de Indonesiërs alle boeken over de geschiedenis van zijn volk. Daarom schrijft hij alles opnieuw op, aangevuld met de nieuwste geschiedenis. Dat is zijn manier om het verhaal van de Papoea’s te vertellen, dat verborgen blijft in de Indonesische media. ‘Zij verspreiden alleen maar fake news over West-Papoea.’ De Indonesiërs noemen hem een separatist, een etiket dat ze gebruiken om mensen te vervolgen die zich openlijk verzetten tegen de eenheid van Indonesië. ‘Dat hebben ze geleerd van de Nederlanders. Zij noemden Soekarno een separatist, een gevaar voor de eenheid van Nederlands-Indië en sloten hem op in een gevangenis niet ver hier vandaan, in Boven Digoel.’ Volgen de Indonesiërs hem? Hij buldert van het lachen. ‘Of ze mij volgen? Ik volg hen. Wie denken ze wel dat ze zijn? Wij zijn de eigenaren van dit land, de Indonesiërs zijn hier te gast.’
Een aantal namen in dit artikel is om veiligheidsredenen veranderd. Dit is het vierde deel van een serie van Hannah Zwaluw over West-Papoea. Lees ook het Merdeka of de dood, Waarom heeft Nederland ons in de steek gelaten? en We willen niet eindigen als de Aboriginals in Australië, vernietigd door het systeem. Deze serie kwam tot stand met steun van Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en Free Press Unlimited.