Jayapura, 25 maart. Echt een verrassing was het niet toen gisteravond omstreeks acht uur op de deur van mijn hotelkamer in Jayapura werd geklopt. Toen ik opendeed, stond daar de immigratiedienst. Zes man sterk. Of ik mevrouw Maria Schouten was. En of ik wilde meekomen.

Een paar uur daarvoor had ik al gehoord dat de journaliste Babette Niemel en haar tweekoppige team waren opgepakt en naar de immigratiedienst gebracht. Even schrikken, en dan bellen met Indonesische journalisten, de Nederlandse ambassade in Jakarta, de krant, en alle anderen die zouden kunnen helpen. Zelf had ik me maar gedeisd gehouden, want die ochtend waren we met zijn vieren naar een demonstratie voor een onafhankelijk Papoea geweest. En daar houden de Indonesische autoriteiten niet van: buitenlanders die zich bezighouden met ‘separatisten’ in de verre provincie. Tot ik dus werd opgehaald.

Op het immigratiekantoor aangekomen, bleek iedereen daar moe te zijn, omdat ze al acht uur bezig waren met het ondervragen van Niemel en haar ploeg. Buiten bleek nog dezelfde taxichauffeur rond te hangen die ons naar de demonstratie had gebracht, en die me bedremmeld vroeg of hij nog betaald zou worden.

Ik kreeg te horen dat ik dezelfde ‘overtreding’ had begaan als de anderen: het vastleggen van de demonstratie. Dus: verblijfspapieren laten zien en uitleggen dat we toch echt toestemming hadden van een Indonesische minister om daar te werken.

Van de collega’s hoorde ik al dat het geen zin had om er maar het zwijgen toe te doen, want ze hadden tientallen foto’s van ons in actie. Ook dat verbaasde niet, want al drie dagen waren we constant gefilmd, gefotografeerd en gevolgd door mannen die aan het cliché van geheimagenten beantwoordden. Vanachter een krant in de hotellobby zaten ze naar ons te gluren. We waren dan ook in Papoea voor een gevoelige zaak: een belangrijke voorvechter van onafhankelijkheid, Nicolaas Jouwe (85), die na bijna vijftig jaar ballingschap terugkeerde. Dat bezoek hadden ze ons rustig laten verslaan, maar de demonstratie ging het Indonesische staatsapparaat blijkbaar te ver.

Mijn ondervraging in een apart kamertje werd steeds onderbroken door mijn telefoon, die ik daar mocht opladen. De krant, mijn vriend, collega-journalisten, mijn vader en moeder, de ambassade. Tot mijn verbazing bleek onze ‘arrestatie’ al het Nederlandse nieuws te hebben gehaald. Mijn ondervrager vond het gebel en gesms niet erg: in de tussentijd zat hij op Facebook. Of hij mij ook mocht toevoegen als vriend? Ach ja, waarom ook niet.

Een paar uur later, na middernacht, mocht ik na het ondertekenen van mijn verklaring weer weg. Maar mijn paspoort kreeg ik niet terug vóór ik een preek had aangehoord van het plaatselijke diensthoofd: dat ik de volgende keer maar alle juiste vergunningen en papieren moest hebben, voor ik weer naar Papoea kwam. Mijn foto’s van de demonstratie werden gewist. Als ik ze terugwilde, moest ik maar bellen, grapte mijn nieuwe Facebook-vriend.