Vertegenwoordigers van de Papoeagemeenschap, veteranen, dames en heren,

 

Ik neem u mee terug naar 19 april 1963. In de Nieuwe Haven in Den Helder ligt het vliegkampschip Hr. Ms. Karel Doorman afgemeerd. Aan boord wordt een Alle Hens gehouden, omdat de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten aan 18 marinemensen en mariniers een dapper­heids­onderscheiding zal uitreiken.

 

Zij krijgen die medaille naar aanleiding van hun moedig en beleidvol optreden in de strijd tegen Indonesische infiltranten in Nieuw-Guinea begin jaren ’60. Ik, een jochie van zes, sta tussen de familieleden en ik kijk naar mijn vader - een marinier en één van die 18 gedecoreerden.

 

Naderhand sprak hij nooit veel over die onderscheidingen, en ook niet over zijn militaire ervaringen in het algemeen. Het weinige wat hij ooit over Nieuw-Guinea heeft gezegd, had ofwel een anecdotisch karakter, of het had betrekking op de intensieve en hechte samenwerking tussen mariniers en hun Papoea-gidsen.

 

Misschien is ‘samenwerking’ wel te zwak uitgedrukt want, zoals mijn vader zei: de Nederlandse militairen waren in hun functioneren en overleven sterk afhankelijk van de Papoea’s. Veel later leerde ik dat deze mening van mijn vader sterk overeenkwam en nog steeds overeenkomt met de manier waarop een groot deel van de Nieuw-Guineaveteranen terugkijkt op hun toenmalige inzet.

 

Veel van de opvattingen van mijn vader heb ik deze zomer teruggelezen in het boek “Verget ons niet” van Casper van Bruggen, u kent het zonder twijfel. Eén van andere de zaken die me uit dat boek is bijgebleven, is dat wij als BV Nederland, de Papoea’s op schandalige wijze hebben laten zitten. Dat geldt dan zowel voor hun politieke streven naar een zelfstandig Nieuw-Guinea, maar bijvoorbeeld ook in het uiten van waardering voor deze trouwe militaire bondgenoten.

 

In die zin zijn de Papoea’s heel wat misgelopen. Zo hebben de Nieuw-Guineaveteranen van diverse regelingen kunnen profiteren. Verschillende van hen kwamen in aanmerking voor de '7.500' of voor de '1.000 gulden'-regeling. Anderen hadden recht op het in 1990 ingestelde Draaginsigne Gewonden. Je kunt stellen dat de vooral door de Indiëveteranen afgedwongen erkenning, faciliteiten en veteranenzorg ook de Nieuw-Guineaveteranen ten goede zijn gekomen. Dit verklaart ook dat het merendeel van de Nieuw-Guineaveteranen behoorlijk tevreden is over zaken als erkenning, dienstverlening en het veteranenbeleid in brede zin.

 

Waarschijnlijk wordt deze tevredenheid ook verklaard door de ruimhartiger toekenning van het Nieuw-Guinea Herinneringskruis. Zo besloot minister van Defensie Relus ter Beek stapsgewijs de toekenningsperiode te verruimen tot 28 december 1949. Daardoor steeg het aantal toegekende Herinneringskruisen uiteindelijk tot ongeveer 20.000.

 

De enige groep die nog altijd met lege handen staat, zijn echter de Papoea’s die in de jaren tussen 1942 en 1962  samenwerkten of deel uitmaakten van de Nederlandse krijgsmacht. Zij kwamen en komen nog steeds niet in aanmerking voor het Herinneringskruis, een financiële regeling, en zelfs is tot op heden nooit expliciet gesteld dat zij aanspraak kunnen maken op de veteranenstatus.

 

Maar dat is niet het enige onrecht. De oprichting in 1988 van dit Nationaal Indië-Monument in Roermond was bijvoorbeeld ook een eerste collectieve herinnering aan het conflict rond Nieuw-Guinea. Op dit monument en de bijbehorende plaquettes worden immers ook de 102 omgekomen Nieuw-Guineagangers herdacht. Ook op dit monument ontbreken echter tot op de dag van vandaag de namen van de minstens zes Papoea’s die aan Nederlandse kant zijn gesneuveld.

 

Vandaag komt er met de onthulling van een plaquette ter ere van de Papoea’s een begin van een einde aan ten minste dít onrecht, maar daar mee zijn we er in mijn beleving nog lang niet. Ik kom daar nog op terug.

 

Eerst even over de plaquette zelf. Die is er niet zonder slag of stoot gekomen, dat is een publiek geheim. Vanaf 2004 is een groep mensen, waaronder toenmalig IGK Cees de Veer, bezig deze plaquette gerealiseerd te krijgen. De ambtelijke medewerking vanuit het Haagse was daarbij, om het vriendelijk te zeggen, niet optimaal.

 

Desondanks is de plaquette er nu eindelijk gekomen, en het stemt tot tevredenheid als je je realiseert dat een deel van de kosten is opgebracht door de Nieuw-Guineagangers zelf. Ik vind dat een mooie vorm van solidariteit!

 

Sta me toe dat ik nog iets meer zeg over saamhorigheid en solidariteit. Veruit de meeste activiteiten die de Nieuw-Guineaveteranen momenteel ontplooien, richten zich niet op het eigen eerherstel, maar veel meer op het stimuleren van de onderlinge saamhorigheid of op het bevestigen van de band met andere groepen veteranen. Op één uitzondering na hebben zij tot op heden ook nooit de barricades beklommen.

 

Die ene uitzondering betreft bovendien niet hun eigen belang, maar dat van de Papoeabevolking op Nieuw-Guinea. De bij vele Nieuw-Guineaveteranen aanwezige gevoelens van genegenheid voor de Papoea's en van afkeer voor het besluit het gebied in 1962 over te dragen, worden de laatste jaren steeds vaker omgezet in gerichte solidariteit om het lot van de Papoea's te verbeteren.

 

Naarmate duidelijker werd in welke mate de Papoea's de afgelopen vijftig jaar hebben geleden onder het Indonesische bestuur, nam ook het schuldgevoel onder de Nieuw-Guineaveteranen toe. Hoewel de uitgezonden militairen voor de destijds gewekte verwachting van zelfstandigheid en voor de overdracht in 1962 geen enkele verantwoordelijkheid droegen, voelen velen zich als vertegenwoordiger van de toenmalige Nederlandse overheid toch bijzonder ongemakkelijk over het uiteindelijke lot van de Papoea’s. Ik noemde als trefwoorden zojuist “saamhorigheid en solidariteit”, maar misschien had ik beter kunnen zeggen “schaamte en solidariteit”.

 

Dames en heren ……. ik neem u nogmaals mee naar 19 april 1963 - naar de medaille-uitreiking aan boord van Hr.Ms. Karel Doorman. Ik ben er namelijk vast van overtuigd dat voor mijn vader –net als voor veel andere Nieuw-Guineaveteranen- hun decoraties iets van hun glans hebben verloren omdat ze zich realiseren dat ze niet hebben bereikt waarvoor ze werden ingezet. Bovenal: dat ze niet hebben bereikt waarin ze zelf heilig geloofden.

 

Ze gingen immers om de Papoea’s te beschermen en daarmee om Nederlands overheidsbeleid te helpen uitvoeren. Tegelijkertijd echter maakte ander Nederlands beleid dat streven onmogelijk. Er is daarom sprake van een plaatsver­van­gend schuldgevoel. In de woorden van een Nieuw-Guineaganger: "Je kan er dan wel niks aan doen, maar je hebt toch het idee dat je ze destijds in de steek hebt gelaten".

 

Het zou voor de groep Nieuw-Guineagangers een geweldige opluchting zijn als het zou lukken het onrecht wat Papoea’s is en nog steeds wordt aangedaan te verminderen. Ik doel dan vooral op het gegeven dat de Nederlandse politiek geen invulling heeft kunnen of willen geven aan de woorden uit 1960 van Koningin Juliana, waarin ze Papoea-zelfbestuur aankondigde. Sterker nog: Nederland lijkt zijn politieke en militaire verleden in Nieuw-Guinea –inclusief zijn Papoeasoldaten, gidsen en politiemensen- voor een flink deel te zijn vergeten. Het zou Nederland sieren als ze deze ereschuld zou inlossen door bijvoorbeeld regelmatig de Papoea-thematiek bij de Verenigde Naties aan te kaarten.

 

Veel makkelijker zou trouwens zijn de Papoea’s die aan Nederlandse kant hebben meegevochten, nu daadwerkelijk de eer te verschaffen die hen al vijftig jaar toekomt. Dat kan bijvoorbeeld door in het openbaar duidelijk te maken dat ook deze Papoea’s volwaardige Nederlandse veteranen zijn, die recht hebben op het Nieuw-Guinea Herinneringskruis, en die recht hebben op vermelding van hun gesneuvelden op het monument in Roermond. Godzijdank kunnen we daar straks een begin mee maken!

 

Mijn vader kan deze dag niet meer meemaken maar ik weet zeker dat de onthulling van deze plaquette een gebeurtenis is die voor hem en zijn collega  Nieuw-Guineagangers meerwaarde zou hebben verschaft aan die onderscheidingen van toen.

 

Dank voor uw aandacht.


De spreker Drs. Jan R. Schoeman is Hoofd Communicatie / Maatschappelijke Erkenning van de Stichting het Veteranen Instituut