De Indonesische minister Soebandrio in 1962 tijdens de ondertekening van het akkoord waarin Nederland Nieuw-Guinea noodgedwongen afstond. Rechts Ellsworth Bunker, de diplomaat die de onderhandelingen leidde. foto ANP
Nederland bevond zich vijftig jaar geleden op de rand van een koloniale
oorlog. Het conflict over het bezit van Nieuw-Guinea ging naar een
hoogtepunt: Indonesiërs en Russen stonden op het punt het eiland aan te
vallen. Op de valreep kwam er een verdrag tot stand: Nederland raakte
zijn laatste stuk ‘Indië’ kwijt. De Papoea’s bleven achter.
Na de onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië tussen 1945 en 1949 blijft
één gedeelte van Nederlands-Indië in Nederlandse handen: de westelijke
helft van Nieuw-Guinea behoort nog tot 1962 tot het Koninkrijk der
Nederlanden. De oostelijke helft is Australisch.
Binnen een jaar nadat Indonesië op eigen benen is komen te staan, moet
het met Nederland overeenstemming bereiken over de toekomst van
Nieuw-Guinea, zo wordt er afgesproken. Binnen dat jaar is
Nederlands-Nieuw-Guinea deel van Indonesië, zegt de Indonesische
president Sukarno zelfverzekerd.
Zo eenvoudig is het echter niet. Nederland is diep teleurgesteld door de
handelwijze van de Indonesische regering kort nadat de
onafhankelijkheid van dat land wordt erkend: Sukarno verbreekt de
afspraken al snel, onderdrukt bevolkingsgroepen, berooft de deelstaten
van hun zelfstandigheid en zegt later ook de Nederlands-Indonesische
Unie op.
Dat zet een stempel op het beleid van de Nederlandse regering. Die stelt
zich ook op het standpunt dat de Melanesische Papoea’s op het moeilijk
toegankelijke Nieuw-Guinea anders zijn dan de Aziatische volkeren van
Indonesië. Nederland zet zich in om de bevolking van Nieuw-Guinea te
helpen in haar ontwikkeling. Daarmee wil Nederland ook bewijzen dat het
als koloniale mogendheid niet heeft gefaald.
De rooms-katholieke missie dringt erop aan het gebied te behouden om de
belangen van de zending niet te schaden. Verder is Nieuw-Guinea het
thuisland geworden voor een deel van de bijna 300.000
Nederlands-Indische mensen (indo’s) die na de soevereiniteitsoverdracht
tussen wal en schip dreigden te vallen. Zij zouden alsnog onder
Indonesisch bestuur komen als Nieuw-Guinea wordt overgedragen.
Gekwetste trots speelt ook een rol: Nederland koestert dit „laatste
bastion in de Oost” om als vroegere grootmacht in de wereld mee te
blijven tellen. Daarnaast wil de regering Nieuw-Guinea gebruiken als
invloedssfeer in de regio.
Bedrijven ingepikt
Het uitgangspunt om binnen een jaar na de soevereiniteitsoverdracht
overeenstemming over Nederlands Nieuw-Guinea te bereiken, wordt dan ook
niet gerealiseerd. Sukarno eist het gebied echter op. Door in zijn lange
toespraken voortdurend aandacht te vragen voor Nieuw-Guinea, hitst hij
zijn volk op en probeert hij de aandacht af te leiden van de economische
achteruitgang, de moslimopstanden en andere grote problemen waarmee
hij in zijn land kampt.
Indonesië legt de kwestie in 1954 voor aan de Verenigde Naties. Die geven Nederland echter gelijk.
Door het geschil verslechtert de relatie tussen beide landen. Het wordt
de Nederlandse burgers die nog in Indonesië wonen steeds moeilijker
gemaakt, vooral als gevolg van de anti-Nederlandse propaganda van de
Indonesische regering. Sommige Nederlanders worden gearresteerd op
beschuldiging van spionage of andere anti-Indonesische activiteiten.
Op 3 december 1957 legt de Indonesische regering het radio- en
telefoonverkeer tussen beide landen stil. Nederlands drukwerk wordt
verboden en KLM-vliegtuigen zijn niet meer welkom. De volgende dag
worden alle Nederlandse bedrijven onder Indonesisch staatstoezicht
geplaatst (in het volgende jaar worden ze genationaliseerd, ofwel
ingepikt). Op ”zwarte sinterklaas”, daags na dit besluit, komt het bevel
dat de Nederlanders uit Indonesië moeten vertrekken. In 1960 worden de
diplomatieke betrekkingen tussen beide landen verbroken.
Zelfbestuur
In 1958 en 1959 treedt Indonesië –met Oost-Europese wapens– hard op
tegen afscheidingsbewegingen op Sumatra en Sulawesi (het vroegere
Celebes). Indonesië versterkt en moderniseert zijn leger en Sukarno
zinspeelt op een mogelijke militaire inval in Nieuw-Guinea.
Nederland besluit op 14 april 1960 militaire eenheden te sturen. In mei
vertrekt vliegdekschip Karel Doorman samen met andere schepen afgeladen
vol oorlogsmaterieel, officieel voor vlagvertoon rond de wereld, maar in
werkelijkheid gaat de reis naar Nederlands-Nieuw-Guinea. In dezelfde
maand wordt het 6e Infanteriebataljon Oranje Gelderland opgericht. In
augustus 1961 is 56 procent van het Nederlandse volk tegen het afstaan
van Nieuw-Guinea; slechts 22 procent is –onder voorwaarden– voorstander.
In de achterliggende jaren zijn er ziekenhuizen en scholen gebouwd en
probeerden Nederlandse ambtenaren de Papoea’s voor te bereiden op
zelfbestuur. Daarvoor presenteert het kabinet-De Quay in april 1960 een
tienjarenplan. Op 1 december 1961 geeft Nederland de Papoea’s een vlag,
een volkslied en een nationaal symbool. Er wordt een vertegenwoordigend
centraal orgaan, de Nieuw-Guinea Raad, ingesteld, evenals een aantal
streekraden.
Infiltranten
Ondertussen intensiveert Indonesië zijn campagne om Nieuw-Guinea in te
lijven. De Nederlandse militairen zijn druk met het vangen van
Indonesische infiltranten die per boot of als parachutist het eiland
binnendringen. Die infiltraties hebben al plaats vanaf 1950, maar nemen
nu in aantal toe.
De kleine schermutselingen lijken in 1962 uit te lopen op een
regelrechte oorlog. De Nederlandse Marine Inlichtingendienst (Marid)
onderschept berichten over Indonesische acties. Op 15 januari heeft een
zeeslagje plaats voor de zuidkust van Nieuw-Guinea. Twee Nederlandse
oorlogsschepen openen het vuur op drie Indonesische motortorpedoboten,
die recht op de kust afkoersen. De Matjan Tutul wordt de grond in
geboord en een tweede torpedoboot vliegt in brand. Er vallen 39 doden.
Nederland stuurt in 1962 nog eens bijna 10.000 militairen naar
Nederlands-Nieuw-Guinea. Eenheden van de marine en de luchtmacht worden
in hoog tempo gevolgd door onderdelen van de landmacht: batterijen
luchtdoelartillerie, het 17e Bataljon Infanterie Chassé en het 41e
Bataljon Stoottroepen, overgevlogen met een DC-8 en overgevaren met de
Zuiderkruis, de Grote Beer en de Waterman. Door de haast zijn de troepen
slecht op hun taak voorbereid.
Russische hulp
Minister Luns van Buitenlandse Zaken is er steeds van overtuigd geweest
dat Nederland op de steun van Amerika kan rekenen. De Verenigde Staten
en de Verenigde Naties oefenen echter toenemende druk op Nederland uit
om toe te geven. Achter de schermen speelt ook prins Bernhard daarin een
rol.
Amerika is bang dat Indonesië door een confrontatie met het vrije Westen
steeds meer in de armen van de Sovjet-Unie gedreven zal worden. Moskou
wil zes onderzeeboten, een dertigtal Toepolevbommenwerpers en 2000 tot
3000 man personeel naar Indonesië sturen. Dat gaat in het diepste
geheim: de Russen steken zich na hun aankomst in Indonesische uniformen
en krijgen identiteitspapieren waaruit moet blijken dat ze vrijwilligers
in Indonesische dienst zijn.
De Sovjet-Unie probeert de Amerikanen af te bluffen. „De regering van de
Verenigde Staten moet weten dat de USSR niet zal blijven toezien, en
dat betekent een wereldoorlog”, dreigt de Russische krant Pravda. „De
vraag is of de VS het risico willen lopen van de totale vernietiging
omdat ze de Nederlanders verdedigen.”
Kennedy
Nederland vraagt zich ondertussen af hoe het van het
Nieuw-Guineaprobleem verlost kan worden zonder dat Sukarno de
overwinning claimt en zonder dat het zelfbeschikkingsrecht van de
Papoea’s in het gedrang komt.
De Amerikaanse president Kennedy maakt duidelijk dat hij geen oorlog in
het gebied wil. Hij stuurt zijn broer Robert naar Jakarta en Den Haag om
het geschil te beslechten.
Op een landgoed in de omgeving van ?Washington gaan er op 20 maart 1962
geheime besprekingen tussen Nederland en Indonesië van start onder
leiding van de Amerikaanse diplomaat Ellsworth Bunker. De
beraadslagingen slepen zich maanden voort.
Op 26 juli lijken ze mislukt: de Indonesiërs pakken hun koffers om naar
Jakarta terug te gaan. Dan ontbiedt president Kennedy de Indonesische
onderhandelaar, minister van Buitenlandse Zaken Subandrio, op het Witte
Huis en maakt hem duidelijk dat Amerika een Indonesische aanval op
Nieuw-Guinea niet zal tolereren. Die onverwachte boodschap dwingt de
Indonesiërs terug naar de onderhandelingstafel.
Invasie verwacht
Op 30 juli lijkt er overeenstemming te zijn over de wijze waarop
Nederland afstand zal doen van zijn laatste kolonie in Azië: per 1
oktober nemen de Verenigde Naties het gebied over, waarna op 1 mei 1963
de Indonesische vlag wordt gehesen. Door de internationale druk kan
Nederland de belofte aan de Papoea’s dat ze in vrijheid over hun
toekomst mogen beslissen, niet waarmaken.
Op 7 augustus blijkt echter dat minister Subandrio bij de pasbenoemde
VN-secretaris-generaal U Thant gedaan heeft gekregen dat Indonesië al op
1 januari 1963 zijn vlag –naast die van de VN– mag hijsen op
Nieuw-Guinea. Daar weet Nederland niets van en het druist ook tegen de
afspraken in. Het maakt een vreedzame regeling opeens weer
onwaarschijnlijk.
Op Nieuw-Guinea geeft Nederland het codewoord Annemoon Stuiver af: de
Indonesische invasie kan binnen enkele dagen worden verwacht. Russische
leger- en marineofficieren verklaren later dat een Sovjettroepenmacht op
het punt heeft gestaan om aan de zijde van het Indonesische leger deel
te nemen aan de invasie van Nieuw-Guinea.
Aanval afgebroken
Ambassadeur dr. J. H. van Roijen, die de Nederlandse
onderhandelingsdelegatie leidt, zal op 15 augustus zijn handtekening
onder het bereikte akkoord, vastgelegd in het Verdrag van New York,
zetten tijdens een ceremonie in het gebouw van de Verenigde Naties.
Daarvoor moet Den Haag groen licht geven. Minister Luns wacht er zo lang
mogelijk mee, om duidelijk te maken met hoeveel tegenzin Nederland
toestemt.
Uiteindelijk wordt het verdrag toch getekend. Indonesië heeft al een
invasievloot de zee op gestuurd. „We waren Manokwari tot op 10 mijl
genaderd, toen we bericht kregen dat we de aanval moesten afbreken”,
zegt een Russische onderzeebootofficier later. „Nederland zwichtte: twee
uur later en het zou oorlog zijn geweest.”
Op 17 augustus is het de Indonesische Onafhankelijkheidsdag en kan
Sukarno een triomfrede uitspreken. Indonesische vliegtuigen strooien op
29 augustus pamfletten uit boven het oerwoud van Nieuw-Guinea. Daarop
komen Indonesische militairen tevoorschijn die daar zijn geland en nog
niet weten dat het conflict voorbij is.
Nederlandse ambtenaren, burgers en militairen vertrekken van het eiland.
De koloniale rol van Nederland in het Verre Oosten is uitgespeeld.
Van de ruim 30.000 militairen die Nederland op en rond Nieuw-Guinea
inzette, komen er 103 om het leven, van wie 9 in de laatste fase.
Onderdrukking
Op 1 mei 1963 neemt Indonesië het gebied officieel van de VN over. Tegen
de afspraak in trekken de Indonesiërs het gebied al in het najaar van
1962 binnen.
Naar de wensen en verlangens van de ruim 700.000 Papoea’s wordt niet gevraagd. Voor hen breekt een lijdensperiode aan.
In het Verdrag van New York heeft Nederland een volksraadpleging voor de
Papoea’s bedongen. In 1969 wordt dan ook onder toezicht van de
Verenigde Naties een referendum gehouden over definitieve aansluiting
bij Indonesië. Deze ”Act of Free Choice” wordt achteraf sarcastisch de
”Act of No Choice” genoemd: in plaats van de hele bevolking mogen
slechts 1025 stamoudsten eraan deelnemen. Verleid met valse beloften en
cadeaus, slecht voorgelicht en onder grote druk kiezen zij unaniem voor
aansluiting bij Indonesië. Het leidt tot een onafhankelijkheidsstrijd
die door Jakarta met harde hand wordt onderdrukt: in dertig jaar tijd
vallen er naar schatting 200.000 slachtoffers op het eiland.
Dit is het eerste deel van een serie over de overdracht van Nieuw-Guinea, vijftig jaar geleden.