Prabowo en Papua

door Edmund McWilliams. (Vertaling door de webmaster uit het Engels)

Edmund McWilliams van WPAT is een gepensioneerde Amerikaanse Foreign Service Officer, die diende als Politiek Adviseur bij de Amerikaanse ambassade in Jakarta. 1996-1999. 

Hij werkte nauw samen met bronnen aangehaald in het volgende verslag.

 

Op de lijst van waarschijnlijke kandidaten in de Indonesische 2014 presidentsverkiezingen komen we luitenant-generaal (bd) Prabowo Subianto tegen,  leider van de " Gerakan Rakyat Indonesia" (Gerinda). Zijn kandidatuur heeft tot bezorgdheid geleid over de toekomst van de democratie in Indonesië. Dit vanwege verslagen over deze gepensioneerde generaal  waarin  zijn schendingen van de mensenrechten goed zijn gedocumenteerd en zijn erkende rol in een poging tot staatsgreep.

 

Prabowo, moest ontslag nemen uit het Indonesische leger in augustus 1998 als gevolg van het openbaar worden van zijn rol in de ontvoering, marteling en moord van vreedzame democratische activisten in 1997-98 en door zijn schijnbaar centrale rol in 14 mei 1998 die leidde tot anti-Chinese rellen in Jakarta en verschillende andere grote stedelijke gebieden.

Prabowo heeft zijn rol bekend in de ontvoeringen, maar vertelde buitenlandse journalisten dat zijn "geweten zuiver is." 

In 2000 werd Prabowo de eerste persoon die de toegang geweigerd werd tot de Verenigde Staten op basis van het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of  onterende behandeling of bestraffing .

Robert Gelbard, voormalig Ambassadeur van Verenigde Staten aan Indonesië, beschreef Prabowo als "iemand die misschien wel de grootste schender van de mensenrechten is in de huidige tijd in het Indonesische leger. Zijn daden eind jaren '90 voor afgaand aan de invoering van de  democratie in Indonesië, waren schokkend, zelfs op basis van TNI normen."

De snelle klim van Prabowo naar de macht was gebaseerd op vriendjespolitiek. Hij trouwde de jongste dochter van dictator Soeharto, Titiek Soeharto.  Prabowo's vader, Sumitro Djojohadikusumo, was minister onder zowel president Soekarno als Soeharto. Niettemin financierde hij een gewapende opstand tegen president Soekarno in 1957-58. De carrière van zijn zoon heeft ook geprofiteerd van zijn nauwe banden met het leger van de Verenigde Staten, dat hem heeft opgeleid in de VS en dat de legereenheden waarover hij het commando had, toegang gaf tot speciale training en toegang tot de Amerikaanse militaire technologie.

Vanaf het allereerste begin  toonde de militaire carrière van Prabowo een minachting voor de mensenrechten. In 1976 was Prabowo commandant van Groep 1 Komando Pasukan Sandi Yudha en nam deel aan Nanggala operatie van het Indonesische leger in Oost-Timor. Hij leidde de missie om Nicolau dos Reis Lobato op te sporen, een van de oprichters en vice-president van Fretilin, die eerste minister-president van Oost-Timor werd na de onafhankelijkheidsverklaring in november 1975. Lobato - die de tweede president van Oost-Timor werd - werd in de maag geschoten en gedood nadat Prabowo’s afdeling hem had opgespoord op 31 december 1977. Naar verluidt onthoofde het Indonesische leger het lichaam en stuurde het hoofd van Lobato naar Jakarta.

Prabowo werd benoemd tot ondercommandant van Detachement 81 van Kopassus in 1983 en kreeg vervolgens een commando-opleiding in Fort Benning, GA, in de Verenigde Staten. Als commandant van Kopassus groep 3, probeerde Prabowo om de Oost-Timorese onafhankelijkheidsbeweging te vermorzelen. Om de bevolking te terroriseren gebruikte hij milities die werden getraind en geleid door Kopassus commandanten en organiseerde  "ninja" gangs, die opereerden in het zwart gekleed gedurende de nacht. In Oost-Timor  “vestigde Prabowo zijn reputatie als de meest meedogenloze veld commandant van het leger.”[ 1 ]

________________________________________

Prabowo is " iemand die misschien wel de grootste schender van de mensenrechten is in de huidige tijd in het Indonesische leger."

________________________________________

De beruchte reputatie van Prabowo is voor een belangrijk deel gebaseerd op zijn  anti-democratische en onmenselijke daden in 1998 en zijn rol als slager in Oost-Timor en er is minder bekend over de belangrijke rol die hij speelde in West-Papua.  In 1996, leidde Prabowo  de Mapenduma operatie om de vrijlating van 12 onderzoekers van Lorentz expeditie  van het Wereld Natuur Fonds veilig te stellen  die enkele maanden eerder door de OPM waren gegijzeld. Vijf van de onderzoekers waren Indonesisch en de anderen waren Engels, Nederlands en Duits. De aanwezigheid van de Europeanen onder de gijzelaars trok de internationale aandacht voor de ondergrondse strijd voor zelfbeschikking in West Papua. 

Prabowo greep de crisis aan als een middel om zijn reputatie in eigen land en met de internationale gemeenschap te verbeteren. Hij bedacht een plan waarbij de gijzelaars zouden worden vrijkomen via onderhandelingen tussen hemzelf en de ontvoerders. Na langdurige onderhandelingen waarbij bemiddeld werd door het lokale kantoor van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC), ging OPM commandant Kelly Kwalik ermee akkoord om alle gijzelaars over te dragen in ruil voor een belofte van het leger om af te zien van represailles en een plechtige belofte van het  ICRC om een netwerk van gezondheidscentra tot stand  te brengen in het afgelegen Mapenduma gebied. De deal ging op het laatste moment niet door.

De versie van de gebeurtenissen van het Indonesische leger, die snel aanvaard werd door in Jakarta gevestigde ambassades, die de ontwikkelingen volgden, was dat Kwalik een onverklaarbare ommezwaai maakte en het dorp Geselema ontvluchtte waar de overdracht van de gijzelaars zou plaatsvinden. Er volgde een onhandige Indonesische militaire aanval op het dorp (al geëvacueerd door Kwalik) waarbij acht burgers werden gedood. De buitenlandse gijzelaars ontsnapten later aan hun ontvoerders en bereikten de Indonesische militaire kampementen.

Echter, in afzonderlijke gesprekken met de auteur van dit artikel, gaven de twee hoogste ICRC ambtenaren een heel ander verslag van gebeurtenissen. Aan de vooravond van de overdracht werd de senior ICRC ambtenaar die betrokken was bij de onderhandelingen gesommeerd door Prabowo om op zijn militaire hoofdkwartier in West-Papua te verschijnen. Daar vertelde een woedende Prabowo aan de ICRC official dat Suharto's oudste dochter, "Tutut," van plan was om de volgende dag naar West-Papua te vliegen om de overdracht van de gijzelaars te leiden in haar hoedanigheid van voorzitter van de Indonesische Rode Halve Maan(Rode Kruis). Prabowo zei tegen de ICRC official dat dit hem zou beroven van de eer van het redden van de gijzelaars. Prabowo  zette de ICRC ambtenaar onder druk om met Jakarta te telefoneren en Tutut te dwingen om haar missie af te breken. De ICRC official telefoneerde maar kreeg te horen dat Tutut al onderweg was. Volgens de twee ICRC hoge ambtenaren waarmee de auteur sprak, heeft Prabowo er toen alles aan gedaan om de overdracht te voorkomen. Dit werd gedaan door aan Kwalik, via een bron die Kwalik vertrouwde, over te brengen dat het Indonesische leger al die tijd te kwader trouw was geweest en dat Kwalijk en zijn mannen onmiddellijk onder vuur zouden worden genomen zodra de overdracht zou hebben plaatsgevonden. Dit was zoals de ICRC ambtenaren beweerden, de reden voor plotselinge ommezwaai van Kwalik op het laatste moment.

________________________________________

De afgebroken overdracht van de gijzelaars leidde tot een brute campagne van represaille-aanvallen door het Indonesische leger (grotendeels Kopassus) tegen hoogland dorpen die verdacht werden van  sympathie voor de OPM.

________________________________________

De afgebroken overdracht van de gijzelaars leidde tot een brute campagne van represaille-aanvallen door het Indonesische leger (grotendeels Kopassus) tegen hoogland dorpen die verdacht werden van  sympathie voor de OPM. De campagne begon met de aanval op Geselema met behulp van een Indonesische militaire helikopter vermomd als de helikopter die de ICRC bemiddelaars enkele maanden lang hadden gebruikt. De ICRC ambtenaren vertelden de auteur dat de vermomde helikopter en het gebruik van het Rode Kruis insigne een "smerige truc" was, waarover het ICRC zou hebben kunnen protesteren, maar het niet deed. Het gevolg was dat de reputatie van de ICRC bij de Papua’s zo enorm beschadigd was dat de organisatie daar jarenlang in West-Papua onder te lijden heeft gehad.  (De Indonesische overheid heeft het ICRC later gedwongen haar kantoor in Jayapura te sluiten, een actie die los staat van de Geselema affaire.)

De represaille-campagne die door Prabowo en Kopassus werd uitgevoerd vertegenwoordigt slechts een deel van de lange staat van betrokkenheid van Prabowo met West Papua, maar is misschien wel een van de belangrijkste overwegingen voor Papua’s wanneer zij zich een mening moeten vormen over  een mogelijk presidentschap van Prabowo.

[1] Joseph Nevins, A Not-so Distant Horror, Mass Violence in East-Timor , Cornell University Press, 2005. p. 61 

--------------------------------------------------------------------------------------------------------- 

Oorspronkelijke tekst:

 

“PERSPECTIVE”>PERSPECTIVE

 

Prabowo and Papua

by Edmund McWilliams

WPAT’s Edmund McWilliams is a retired U.S. Foreign Service Officer who served as the Political Counselor at the U.S. Embassy in Jakarta. 1996-1999. He worked closely with sources cited in the following account.

 

The list of likely candidates in the Indonesia’s 2014 Presidential election includes Lt. General (ret) Prabowo Subianto, leader of the “Great Indonesian Movement Party” (Gerinda). His candidacy has generated concern over the future of democracy in Indonesia, because of the retired General’s well-documented record of human rights violations and his admitted role in a coup attempt.

 

Prabowo, was forced out of the Indonesian army in August 1998 following revelations of his role in the kidnapping, torture and murder of peaceful democratic activists in 1997-98 and due to his apparent central role in sparking May 14, 1998 anti-Chinese riots in Jakarta and several other major urban areas. Prabowo has confessed his role in the kidnappings, but told foreign journalists that his “conscience is clear.” In 2000, Prabowo became the first person to be denied entry into the United States under the UN Convention against Torture and other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment.

 

Robert Gelbard, former United States Ambassador to Indonesia, described Prabowo as “somebody who is perhaps the greatest violator of human rights in contemporary times among the Indonesian military. His deeds in the late 90s before democracy took hold, were shocking, even by TNI standards.”

 

Prabowo’s rapid rise to power was based on nepotism. He married the dictator Suharto’s youngest daughter, Titiek Suharto. Prabowo’s father, Sumitro Djojohadikusumo, was a cabinet minister under both President Sukarno and Suharto. Although, he financed an armed rebellion against President Sukarno in 1957-58. His son’s career also benefited from close ties to the United States military, which trained him in the U.S. and provided the forces he commanded special training and access to U.S. military technology.

 

Prabowo’s military record, early on, demonstrated a disregard for human rights. In 1976, Prabowo was a commander of Group 1 Komando Pasukan Sandhi Yudha and took part in the Indonesian army’s Nanggala Operation in East Timor. He led the mission to track down Nicolau dos Reis Lobato, a founder and vice president of Fretilin, who became the first Prime Minister of East Timor after the declaration of independence in November 1975. Lobato – who had become East Timor’s second President – was shot in the stomach and killed after Prabowo’s company found him on 31 December 1977. The Indonesian military reportedly decapitated the body and sent Lobato’s head to Jakarta.

 

Prabowo was appointed vice commander of Kopassus’s Detachment 81 in 1983 before receiving commando training at Fort Benning, GA, in the U.S. As commander of Kopassus Group 3, Prabowo attempted to crush the East Timorese independence movement. To terrorize the population, he employed militias trained and directed by Kopassus commanders and hooded “ninja” gangs, who operated at night dressed in black. In East Timor, Prabowo “developed his reputation as the military’s most ruthless field commander. [1]

 

Prabowo is “somebody who is perhaps the greatest violator of human rights in contemporary times among the Indonesian military.”

 

While Prabowo’s notorious reputation is based, to a significant extent, on his 1998 anti-democratic and inhumane exploits and his role as a butcher in East Timor, less is known of the key role he played in West Papua. In 1996, Prabowo led the Mapenduma Operation to secure the release of 12 researchers from the World Wildlife Fund’s Lorentz expedition taken hostage by the OPM several months earlier. While five of the researchers were Indonesian, the others were English, Dutch and German. The presence of Europeans among those abducted drew international attention to the obscure struggle for self-determination in West Papua.

Prabowo seized upon the crisis as a means to enhance his reputation domestically and with the international community. He devised a plan whereby the hostages would be released via negotiations between himself and their captors. After lengthy negotiations mediated by the local office of the International Committee of the Red Cross (ICRC), the OPM commander Kelly Kwalik agreed to turn over all hostages in exchange for a military promise of no reprisals and an ICRC pledge to establish a network of health clinics in the remote Mapenduma area. The deal fell through at the last minute.

 

The Indonesian military’s version of events, quickly accepted by Jakarta-based embassies which were monitoring developments, was that Kwalik had had an inexplicable “change of heart” and had fled the village of Geselema where the transfer of hostages was to take place. There followed a clumsy Indonesian military attack on the village (already evacuated by Kwalik) which killed up to eight civilians. The foreign hostages eventually escaped their captors and reached Indonesian military encampments.

 

However, in separate interviews with the author of this article, the two most senior ICRC officials provided an entirely different account of events. On the eve of the transfer, the senior ICRC official involved in the negotiations was summoned by Prabowo to his military headquarters in West Papua. There, an enraged Prabowo told the ICRC official that Suharto’s elder daughter, “Tutut,” was planning to fly to West Papua the following day to officiate at the hostage transfer in her capacity as Indonesian Red Crescent chairperson. This, Prabowo told the ICRC official, would rob him of the credit for the hostage rescue. Prabowo pressed the ICRC official to telephone Jakarta and press for Tutut to abort her mission. The ICRC official made the call but learned that Tutut was already enroute. Prabowo, according the two ICRC senior officials who spoke with this author, then moved to scuttle the transfer. This was done by conveying to Kwalik through a source Kwalik trusted that the Indonesian military had been acting in bad faith all along and would immediately target Kwalik and his personnel once the transfer had taken place. This, the ICRC officials claimed, was the reason for Kwalik’s last minute “change of heart.”

 

The aborted hostage transfer led to a brutal campaign of reprisal attacks by the Indonesian military (largely Kopassus) against highland villages thought to be sympathetic to the OPM.

 

The aborted hostage transfer led to a brutal campaign of reprisal attacks by the Indonesian military (largely Kopassus) against highland villages thought to be sympathetic to the OPM. The campaign began with the assault on tGeselema using an Indonesian military helicopter disguised to look like the helicopter that ICRC mediators had been using for several months. The ICRC officials told the author that the disguised helicopter and the use of the Red Cross insignia constituted a “perfidy” about which the ICRC could have protested, but did not. The consequence was to so damage the reputation of the ICRC with Papuans as to limit its effectiveness in West Papua for many years. (The Indonesian government subsequently forced the ICRC to close its office in Jayapura, an action unrelated to the Geselema affair.)

 

The reprisal campaign executed by Prabowo and Kopassus represents only a portion of Prabowo’s long record of involvement in West Papua, but is perhaps among the most important considerations for Papuans as they consider the prospect of a Prabowo presidency.

 

[1] Joseph Nevins, A Not-So Distant Horror, Mass Violence in East Timor, Cornell University Press, 2005. p. 61